Voor het eerst sinds een aantal jaar vind ik weer de weg naar het wandelpad over de bandijk ten noorden van Voorst, voor de regiogenoten: ten oosten van bakkerij Bril. De route loopt eerst noordwaarts door bos en langs weiland. De zuidwaartse terugweg voert over de bandijk, parallel aan de IJssel. Bij vertrek heb ik het gevoel dat ik een veelbelovende dag in stap: de lente is in aantocht. Het is prettig, wat tintelend fris – ik heb nog een dun jasje nodig – en de zon geeft al een klein beetje nawinterse warmte, zeker uit de wind.

Ik loop solo vandaag, zoals vaker gebeurt. Het heeft mijn voorkeur. En veel voordelen. Eigenlijk alleen maar. Vind ik. Een daarvan is dat er geen gekwebbel of een plotse schaterlach door het bos schettert. En in mezelf praten doe ik niet. Gevolg: dieren en diertjes worden niet gauw verjaagd.

Eenmaal op pad door het bos, hoor ik veel roffelende spechten. Mijn hart gaat er sneller van kloppen: voor mij begint de lente wanneer ik voor het eerst in het nieuwe jaar die roffels hoor. De spechten zijn niet alleen te horen, maar ook te bespieden. Ik heb ze al zo vaak gezien, maar nog altijd geniet ik van het wonderlijke verenpak van de, meestal, grote bonte specht, met die rode kont en dat rode petje.

Ik ben gek op de vroege lente: de bomen zijn nog kaal, zodat zelfs de kleinste vogeltjes te zien zijn. Het is het seizoen waarin mijn wandeltochtjes het meest worden onderbroken. Ik stop namelijk meer dan eens om met de verrekijker dat aandoenlijke vliegende grut te begluren. Zodra het groen begint te komen en in korte tijd eerst een waas en dan een dik bladergordijn over de takken trekt, is het over met die gluurpret.

Wanneer ik het bos achter me heb gelaten en door meer open gebied loop, hoor ik achter me de roep van een roofvogel. Het is geen buizerd, weet ik. Maar wat dan? Ik draai me om in de richting van het geluid: wat roept daar toch? Tot mijn grote verrassing blijkt het een flirtend havikkoppel te zijn dat een prachtige dans in de lucht maakt. Daar gaat mijn hart weer! Ze gaan zo hoog. Zo speels. Zo op z’n voorjaars. Ik volg hun bewegingen met de kijker. En dan, zonder dat ik doorheb waar de vogels heen gaan, landt een van hen op een nest in aanbouw, bijna in de top van een boom. Partner volgt iets later. Het was een lange kijk, maar ik heb er de zere knak in mijn nek voor over. Wat een verrassing! Lichtelijk overdonderd loop ik verder. Ik beken dat ik ervan zucht. Van genot welteverstaan.

Op de bandijk is het haast doodstil. Op een kleine kilometer afstand, links van me, weet ik de IJssel. Water zie ik niet. Wel de bovenste helft van een schip. Het beweegt traag door het groen, alsof het op mysterieuze wijze door het gras, de struiken en de bomen voortschuift. Ver weg op de achtergrond hoor ik nog de gierwagen die ik eerder passeerde. En bescheiden, rustig gekwetter in het bomengebiedje rechts van me. Hier heerst niet de kakofonie die daarstraks in het bos klonk.

Plots laat een staartmeesjesduo zich zien. Wat een schattige en mooie beestjes zijn het toch. Normaal zo haastig, kennelijk altijd op de vlucht, maar nu lijken ze zich veilig te wanen. Het ontroert me dat ik ze van zo dichtbij mag bewonderen. De lage zon schijnt door hun donzige jasjes. Ze krijgen een lichtend auraatje, dat de nabijheid haast sprookjesachtig maakt. Wanneer ik van het pad afwijk voor een sanitaire stop, vlucht een ree het aangrenzende weiland in. Sorry ree. Terwijl ik verscholen zit, hoor ik boven me hoe een specht zachtjes zit te snoepen. Terug op het pad zie ik verderop ook de schuwe boomklever. Nee, twee: een koppeltje dat een boomholte inspecteert: schatje, zullen we hier dan maar?

Langs een smalle weg tussen twee weilanden staat mijn favoriete pauzebankje. Daar word ik getrakteerd op goed zicht op een dichtbije buizerd. Hij zit parmantig op een paal, niet vermoedend dat ik hem in de kijker heb. Ik veronderstel een spiedende blik. Hij vliegt een klein stukje op en duikt het gras in. Dan weer terug naar de paal. Vliegt weer op, hoger en verder deze keer, en maakt een rondvlucht waarbij ik hem volledig kan volgen en de tekening op zijn buik en vleugels perfect kan zien. Ik had al zo veel mazzel vandaag. Deze uitgebreide ontmoeting doet er nog een schepje bovenop. Vermoedelijk prijkt er een glimlach van stille blijdschap op mijn gezicht.

Niet voor het eerst ervaar ik hoe geluk in het kleine te vinden is. En ik hoef daarvoor alleen maar te lopen, in het groen te zijn en op dat bankje te zitten. Dit is het summum voor mij: klein geluk in het lentebegin!